Sytze Steenstra Blog

Archive for oktober 2010

Taal en communicatie 2: Cabinet Magazine

leave a comment »

“Wanneer iemand alleen maar spreekt om te spreken, spreekt hij de verrukkelijkste waarheden uit”, schreef Novalis. Voor zover dat waar is, is Cabinet Magazine volgens mij een uitstekend voorbeeld. Het is een kunsttijdschrift dat is genoemd naar het zeventiende-eeuwse rariteitenkabinet, verzamelingen van curiositeiten die niet vielen te rangschikken volgens de op dat moment gebruikelijke categorieën, zodat skeletten van exotische dieren, fossielen, kunstvoorwerpen, schelpen, struisvogeleieren, zeldzame stenen en mineralen elkaars buren werden in de vitrine. De auteurs in Cabinet Magazine zijn zich zó bewust van de beperkingen van de nu gangbare indelingen, en van de vaak kronkelige gangen van de wetenschapsgeschiedenis, dat onder hun blik de meest uiteenlopende spulletjes en verschijnselen weer zeldzaam, uniek en niet te classificeren worden. Psychologische testapparatuur om paranormale begaafdheid aan te tonen; een serie foto´s van door aardbevingen omgevallen boeken in bibliotheken; een negentiende-eeuws model van een symfonieorkest waarin elk van de musici een muizenskelet is. Het tijdschrift laat prachtig zien hoe alomvattend de conceptuele kunst als filosofisch-mystieke houding inmiddels is geworden. Het is een prachtig tijdschrift, een genot om in te bladeren en te lezen. Toch heb ik na het kopen van enkele losse nummers en nadat ik een jaar lang geabonneerd was, mijn abonnement laten verlopen. Misschien omdat Cabinet Magazine ook met UWV perspectief prima uit de voeten zou kunnen, tout comprendre c’est tout pardonner, nietwaar?

Written by sytzesteenstra

29 oktober 2010 at 14:53

Geplaatst in filosofie, kunst, romantiek

Taal en communicatie 1: UWV perspectief

leave a comment »

Wat communiceert er, wie communiceert er met wie, als men de taal gebruikt om het over dingen te hebben? Ik lees vaak alles wat me in handen valt, zeg maar alles wat los en vast zit, en ik kan me er niet van af brengen om alles te lezen alsof het werkelijk gemeend is, alsof ergens achter de tekst iemand schuilt die persoonlijk borgstaat voor de betekenis. Ik weet heel goed dat het niet zo is, maar kan toch geen afscheid nemen van die instelling. Soms is dat lastig, bijvoorbeeld bij de vele gratis wekelijkse reklamekrantjes die in de brievenbus vallen, maar ook bij allerlei andere bladen en blaadjes.

Neem bijvoorbeeld UWV perspectief, een communicatie-uiting, laat ik het zo noemen, van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Dat komt drie keer per jaar bij mij thuis omdat mijn geliefde en partner chronisch ziek en arbeidsongeschikt is. Wat me opviel bij het doorbladeren van het laatste nummer is het genadeloze positivisme van het blad. Het is natuurlijk helemaal gewijd aan zieken en gehandicapten, maar in het jargon waarin iedere tegenslag onmiddellijk een uitdaging is, een vorm van bewustwording en een nieuwe positieve motivatie. Angst, moeheid, depressie, woede, nare en murw makende ziekten, armoede en isolement, conflicten met “de uitkerende instantie”, dat is er allemaal wel, maar het wordt zo terloops aangestipt onderweg naar het volgende succesverhaal dat het eigenlijk niet lijkt te bestaan. Natuurlijk, ik kan me voorstellen dat er voor gekozen is om de lezers niet alleen met narigheid te confronteren en ze te stimuleren, maar zieke mensen zijn nu eenmaal ziek en zien er dan niet zo stralend uit als de rimpelloze mensen op de foto’s in dit krantje. Wie communiceert er met wie in dit blaadje? Het is de concerncommunicatie die voldoet aan zijn zelf opgestelde richtlijnen. Het format van het blad bestaat omwille van zichzelf, niet om iets te laten zien van de werkelijkheid. Zoals in de wereld van het ANWB-toerisme de steden alleen bestaan uit attracties en nooit uit buitenwijken, zo bestaat hier ziekte als een vorm van succes.

Written by sytzesteenstra

29 oktober 2010 at 14:51

Geplaatst in filosofie, romantiek

Opnieuw uitvinden: de romantiek

leave a comment »

Al een hele tijd lang loop ik rond met het plan om een boek te schrijven over de filosofische en artistieke actualiteit van de romantiek. Ik maak schetsen en notities, houd bibliografische gegevens bij, lees en pieker. Aan de ene kant wil ik dat het boek open is voor de heterogene kwaliteiten die volgens mij wezenlijk zijn voor de romantische ervaring, aan de andere kant wil ik mijn benadering heel zorgvuldig karakteriseren en afgrenzen, omdat het woord ‘romantiek’ een vrijbrief kan zijn voor de meest wezenloze sentimentaliteit.

Een tijd terug liep ik door de openbare bibliotheek die deel uitmaakt van het kunstcomplex Schunck in Heerlen, en daar stond in een boekenkast een plexiglazen aanwijzing die heel goed weergeeft wat ik absoluut wil vermijden. Wat kan het toegankelijk maken van literatuur toch lomp en vulgair worden aangepakt! Die beeldmerkjes!

“Romantische romans”? Don Quichot, Heinrich von Ofterdingen, Bouvard en Pécuchet, Max Havelaar, Der Zauberberg, en zo?

De romantiek waar mijn gepassioneerde belangstelling naar uitgaat zou ik niet willen kenschetsen als een genregebied, maar als de bewuste en zelfkritische voortzetting van de Verlichting op het terrein van taal, geschiedenis, emotie, cultuur, in het besef dat daar allerlei genres en vormen van kennis – kunst, wetenschappen, filosofie, het dagelijks leven – door elkaar lopen en elkaar aanvullen zonder dat één van hen uiteindelijk de claim kan waarmaken de grondslag voor alle andere te zijn.

Een voorbeeld:

Novalis: Monoloog (uit 1798)

Het is met het spreken en schrijven maar vreemd gesteld; een echt gesprek is enkel een spel met woorden. De lachwekkende vergissing dat de mensen denken: dat ze zouden praten om het over de dingen te hebben, valt enkel te bewonderen. Juist het meest kenmerkende van de taal, dat ze zich uitsluitend om zichzelf bekommert, dat beseft niemand. Daarom is ze juist zo’n wonderbaarlijk en vruchtbaar geheim: wanneer iemand alleen maar spreekt om te spreken, spreekt hij juist de verrukkelijkste en origineelste waarheden uit. Wil hij daarentegen over iets specifieks spreken, dan laat de nukkige taal hem het meest belachelijke en verkeerde gezwam zeggen. Daar komt ook de haat vandaan die heel wat serieuze mensen tegen de taal hebben. Zij bespeuren haar baldadigheid, maar beseffen niet dat het minderwaardige gebabbel het oneindig serieuze aspect van de taal is. Was het maar mogelijk de mensen te laten inzien dat de taal, net als wiskundige formules, een wereld op zich vormt: zij spelen alleen maar met zichzelf, drukken niets anders uit dan hun eigen wonderbaarlijke natuur, en zijn juist daarom zo expressief: juist daarom weerspiegelt zich in hen het eigenaardige spel van de verhoudingen der dingen. Alleen dankzij hun vrijheid zijn zij organen van de natuur en enkel in hun bewegingsvrijheid kan zich de wereldziel uiten en hen tot gevoelige maatstaf en grondslag der dingen maken. Zo zit het ook met de taal — wie gevoel ontwikkelt voor haar toepassingen, haar takt, haarmuzikale geest, wie in zichzelf de prille uitwerking van haar innerlijke natuur beluistert, en zijn tong of zijn hand daardoor geleid weet, die zal een profeet zijn; wie het daarentegen wel weet, maar niet genoeg oor en ontvankelijkheid voor haar heeft, om waarheden als deze te schrijven, zal door de taal zelf voor de gek gehouden en door de mensen, als Cassandra door de Trojanen, uitgelachen worden. Hoewel ik meen dat ik zo het wezen en de taak van de poëzie zo duidelijk mogelijk heb aangegeven, weet ik heel goed dat geen mens het kan begrijpen en ik iets heel onnozels heb gezegd, omdat ik het zeggen wilde en omdat zo geen poëzie tot stand komt. Maar wat als ik wel spreken moest? en deze taaldrift om te spreken het kenmerk van de ingeving van de taal, de werkzaamheid van de taal in mij zou zijn? en mijn wil ook enkel maar alles wilde wat ik wel moest, dat zou dit uiteindelijk buiten mijn weten en geloven om poëzie zijn en een raadsel van de taal begrijpelijk maken? en dan was ik een schrijver met een roeping, want een schrijver is tenslotte niets meer dan een taalenthousiast? —

Voor wie liever het origineel leest, is hier de Duitse tekst.

Monolog

“Es ist eigentlich um das Sprechen und Schreiben eine närrische Sache; das rechte Gespräch ist ein blosses Wortspiel. Der lächerliche Irrtum ist nur zu bewundern, dass die Leute meinen – sie sprächen um der Dinge willen. Gerade das Eigentümliche der Sprache, dass sie sich bloss um sich selbst bekümmert, weiss keiner. Darum ist sie eins o wunderbares und fruchtbares Geheimnis, – dass wenn einer bloss spricht, um zu sprechen, er gerade die herrlichsten, originellsten Wahrheiten ausspricht. Will er aber von etwas Bestimmtem sprechen, so lässt ihn die launige Sprache das lächerlichste und verkehrteste Zeug sagen. Daraus entsteht der Hass, den so manche ernsthafte Leute gegen die Sprache haben. Sie merken ihren Mutwillen, merken aber nicht, dass das verächtliche Schwatzen die unendlich ernsthafte Seite der Sprache ist. Wenn man den Leuten nur begreiflich machen könnte, dass es mit der Sprache wie mit den mathematischen Formeln sei — sie machen eine Welt für sich aus — sie spielen nur mit sich selbst, drücken nichts als ihre wunderbare Natur aus, und eben darum sind sie so ausdrucksvoll — eben darum spiegelt sich in ihnen das seltsame Verhältnisspiel der Dinge. Nur durch ihre Freiheit sind sie Glieder der Natur und nur in ihren freien Bewegungen äussert sich die Weltseele und macht sie zu einem zarten Massstab und Grundriss der Dinge. So ist es auch mit der Sprache — wer ein feines Gefühl ihrer Applikatur, ihres Takts, ihres musikalischen Geistes hat, wer in sich das zarte Wirken ihrer innern Natur vernimmt, und danach seine Zunge oder seine Hand bewegt, der wird ein Prophet sein, dagegen wer es wohl weiss, aber nicht Ohr und Sinn genug für sie hat, Wahrheiten wie diese zu schreiben, aber von der Sprache selbst zum Besten gehalten und von den Menschen, wie Kassandra von den Trojanern, verspottet werden wird. Wenn ich damit das Wesen und Amt der poesie auf das deutlichste angegeben zu haben glaube, so weiss ich doch, dass es kein Mensch verstehn kann, und ich ganz was Albernes gesagt habe, weil ich es habe sagen wollen, und so keine Poesie zu Stande kommt. Wie, wenn ich aber reden müsste? und dieser Sprachtrieb zu sprechen das Kennzeichen der Eingebung der Sprache, der Wirksamkeit der Sprache in mir ware? und mein Wille nur auch alles wollte, was ich müsste, so könnte dies ja am Ende ohne mein Wissen und Glauben Poesie sein und ein Geheimnis der Sprache verständlich machen? und so wär ich ein berufener Schriftsteller, denn ein Schriftsteller ist wohl nur ein Sprachbegeisterter? —

Het bovenstaande is mijn eigen vertaling van de “Monolog”, een klein maar karakteristiek deeltje uit het theoretische werk van Friedrich von Hardenberg, beter bekend als de dichter en filosoof Novalis. De laconieke mengeling van eenvoud en idealisme met ironie en met het bewuste gebruik van paradoxen maakt deze monoloog ook prima geschikt als motto voor een blog, wat volgens mij ook tegelijk een monoloog en een knooppunt in het wereldnetwerk is, een persoonlijke broedplaats gekoppeld aan vergaande technologische toegankelijkheid, een non-descripte toevoeging aan een onoverzienbaar geheel en een handzaam schetsblok.

Novalis was al voor 1800 gegrepen door de mogelijkheden van het speels verknopen van de uiteenlopende impulsen en uitdrukkingswijzen van poëzie, filosofisch idealisme, en encyclopedische kennisverzameling (hij was zelf jurist en mijnbouwkundige), aangevuurd door de overtuiging dat de Franse revolutie een algemene historische omwenteling betekende die ook een culturele pendant verdiende. Samen met zijn vriend Friedrich Schlegel vormde hij het middelpunt van een klein vriendenkringetje van bijzonder productieve critici, essayisten, filosofen, dichters/romanciers dat is bekend geworden onder de naam “Frühromantik”. Ik denk dat recente onderzoekers en kenners van de “Frühromantik” als Manfred Frank en Ernst Behler gelijk hebben die in hun werk een model zien dat nog steeds de moeite waard is. Zij gebruiken voor de Vroegromantiek (laat ik Frühromantik” maar zo vertalen) uitdrukkingen als “een opening naar een radicale moderniteit”, “avantgardistische ideeën”, “het begin van een ontwikkeling waarvan wij nog altijd deel uitmaken”. Ik denk dat zij daarin volkomen gelijk hebben, maar hoe werk je zo’n inzicht uit op een manier die ook werkelijk hedendaags en overtuigend is? Die kwestie zal me in dit blog nog vaak bezighouden. Maar omdat ik nu niet langer op de filosofische status van de Frühromantik wil ingaan, eerst twee posts over tijdschriften uit 2010, als illustratieve uitwerking van de ideeën uit de monoloog van Novalis.

[Wie juist wel een filosofische uitwerking zoekt, zou kunnen beginnen met Manfred Franks “Einführung in die frühromantische Ästhetik”. Op pp. 351-59 bespreekt Frank deze monoloog, compleet met vergelijkingen met het de surrealisten en met de vroege Wittgenstein.]

Written by sytzesteenstra

29 oktober 2010 at 14:44

Geplaatst in filosofie, literatuur, romantiek

Sunday Morning: The Velvet Underground en Bob Dylan

with one comment

Op zondagmorgen stond er laatst een  filmpje van een oefenende Velvet Underground op de uitstekende Amerikaanse filter blog website ‘3 Quarks Daily’. Ze spelen “Sunday Morning”, maar helaas gaan geluid en beeld niet samen, onder het beeld is gewoon het geluid van de plaat geplakt. Het filmpje is van Rosalind Stevenson.

“Sunday Morning” is één van die liedjes die mijn aandacht altijd opeisen. Het filmpje deed me denken aan een jarenlang gekoesterde, maar nooit uitgewerkte overtuiging: The Velvet Underground en Bob Dylan als twee zijden van dezelfde medaille. Het is een van die gedachten waar ik al zo lang op heb gekauwd dat ik er de smaak niet meer van kan proeven, ik weet zelf niet meer of dit idee volkomen geaccepteerd is, vanzelfsprekend, of controversieel. Ik heb het idee ooit uitgeprobeerd op Maaike Meijer, omdat zij hoorcolleges gaf over poëzie en songs, waarin zij ook Dylan behandelde. Zij wist niet wie of wat de Velvet Underground waren, dus misschien is het idee toch niet zo uitgekauwd. (Ik vond tussen mijn boeken over popmuziek een themabijlage van NRC Handelsblad over Dylan ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag — een niveau van algemene acceptatie wat Lou Reed en John Cale nooit zullen bereiken.)

Terug naar “Sunday Morning”, en waarom het mij doet denken aan Dylan’s “Mr. Tambourine Man” (“… in the jingle jangle morning I’ll come following you…”, zou het dezelfde morgen zijn?) De vergelijking tussen Velvet Underground en Dylan is op zich niet nieuw. Al in 1966 schreef Paul Jay Robbins in een recensie van Andy Warhol’s Exploding Plastic Inevitable: “The Velvet Underground has two styles of music. One is a phlegmatic mode which accompanies lyrics which smack of Baudelaire speaking through early-morning Bob Dylan; their other style is centered around a bone-scraping electric violin.” Het boek waar ik dit citaat uit haal, “All Yesterdays’ Parties: The Velvet Underground in Print 1966-1971”, samengesteld door Clinton Heylin, die ook meerdere boeken over Dylan schreef, heeft in het register zelfs een apart lemma voor vergelijkingen tussen Dylan en de Velvet Underground.

Het gaat me ook niet alleen om de uiterlijke overeenkomsten tussen Dylan en Reed: ongeveer even oud, toentertijd wonend in New York, een joodse achtergrond, gebruik van speed,literaire belangstelling, liefde voor oude rock ‘n’ roll enzovoort, het gegeven dat dezelfde producer, Tom Wilson, niet alleen “Sunday Morning” en “White Light/White Heat” maar ook “Like A Rolling Stone” en een aantal albums van Dylan produceerde, en Dylan’s flirt met zangeres Nico, die even later door Warhol aan de Velvet Underground werd gekoppeld. Het gaat om het centrum van hun liedjes, waar hun woorden worden gevormd door hun stem terwijl hun stem in de ban is van de muziek, op weg naar een plek tussen de eigen persoonlijkheid, het masker, het persona van de song en de drone, dat pulserende gonzen van de muziek dat de stemming zijn onvermijdelijke karakter geeft, een puls waaraan iedere andere impuls gekoppeld wordt zolang de song duurt. En zoals Dylan een song kon uitbreiden met talloze coupletten, kon de Velvet Underground dat met eindeloze improvisatie. Dylan heeft wel eens uitgelegd hoe het geluid van een open e-mineur akkoord op een gitaar hem al in een mystieke stemming kan brengen, Reed en Cale hebben allebei het nodige gedaan om feedback te presenteren als de essentie van muziek. De een zal in zijn imago altijd iets van de idealist en dichter blijven meedragen, de anderen iets van de nihilist met een voorkeur voor zwarte romantiek, maar ik denk dat ze op dat punt , waar de persoonlijke identiteit deels wordt versterkt en voor een groter deel wordt meegesleurd en uitgewist door liedjes waaraan ze geen enkele weerstand willen bieden, ze vrijwel samenvallen. Als ik weer eens lees hoe Dylan “de stem en het geweten van zijn generatie” wordt genoemd, denk ik altijd hoe weinig dat zegt over hem, maar hoe ambivalent en veelzeggend het is als uitspraak over de identiteit van die generatie, over de naoorlogse culturele identiteit in het algemeen.

Written by sytzesteenstra

20 oktober 2010 at 13:09

Geplaatst in popmuziek, romantiek

For Real? Utopian projections? Public space?

leave a comment »

Videokunst kan ook teleurstellen. Neem bijvoorbeeld de tentoonstelling, “For Real: 28 utopian projections in public space”, een serie projecties in etalages die ik eergisteren in  Maastricht heb bekeken. (http://www.for-real.eu/ .)De andere helft van de tentoonstelling is te zien in het Belgische Hasselt, het is dus een “euregionale” tentoonstelling, om eens een zuiver ambtelijk geconstrueerd woord te gebruiken. Maar na de Maastrichtse helft heb ik het wel gezien. Wat opviel is de saaiheid van de geselecteerde video’s. De kunst zakt weg in statische en steriele beelden, in feite zijn de meeste video’s niet meer dan designschetsen. Een utopisch project, dat zou op zijn minst betekenen dat er  een visie op de maatschappij, op het samenleven van mensen wordt ontwikkeld, maar dat heb ik nergens gezien. Ik vraag me ook af of een aantal etalages langs de op zondagavond erg lege Boulevard Céramique wel als “public space”, dus als domein van meningsvorming en debat, kan worden gekarakteriseerd. Net als de video’s zelf zakt ook de terminologie van de curator van het project weg in design; termen als “real”, “public space” en “utopie” zijn domweg gebruikt als vormelementen, niet wezenlijk anders dan de tekstflarden die je vaak op koffiemokken, kussenslopen en douchegordijnen ziet afgedrukt.

Written by sytzesteenstra

16 oktober 2010 at 16:09

Geplaatst in kunst, video

Wooster Group televisie

leave a comment »

De website van The Wooster Group is vernieuwd, er wordt sinds 15 september iedere werkdag een heel kort stukje video op de site gezet, van zo’n dertig tot negentig seconden. Omdat ik The Wooster Group (TWG) al meer dan twintig jaar bewonder en omdat TWG-regisseur Liz LeCompte mijn favoriete levende kunstenaar is, kijk ik er gretig naar. Al zijn het maar losse kruimels in vergelijking met  de theaterstukken van TWG zelf, ze zijn fris en scherp. Samen geven de filmpjes een indruk van het werkproces van LeCompte, van het voortdurend uitproberen, het tonen van ongemakkelijke contrasten. Fricties tussen  televisie en theater, acteurs die een rol spelen en acteurs die gewoon aan het werk zijn in een repetitielokaal, jonge en oude acteurs, het werk zelf  en dat wat de critici oppikken en in de krant schrijven; LeCompte poetst de tegenstellingen en misverstanden niet weg maar gebruikt ze. LeCompte schrijft niet over haar werk, ze maakt het, maar ze publiceerde ooit een paar “Rules for TV as meditation”, en dit is een van die regels: “Try to have a real conversation with the TV pretending that the people are ignoring you and so don’t respond.”

Hier is de lijst met filmpjes: http://thewoostergroup.org/blog/list.

Ongetwijfeld spreken deze filmpjes me extra aan omdat ze resoneren met herinneringen aan oude voorstellingen van The Wooster Group. LeCompte werkt cumulatief, elementen van oudere voorstellingen keren terug in nieuwe stukken, maar verschoven, omgekeerd, bewerkt. De wekelijkse “readings from reviews” (http://thewoostergroup.org/blog/2010/09/16/57/ ) doen me denken aan een oude folder van TWG die ik heb bewaard, “The Wooster Group has been on tour … [fotomateriaal, aankondigingen van voorstellingen] … with the usual results:  en dan volgen er citaten uit zowel uiterst lovende als uit zuinige en vernietigende dagbladrecensies, zonder commentaar. Miscommunicatie is ook een vorm van communicatie, zoals een vriend van me graag zegt.

Een interview met een tachtigjarige acteur over de vraag of hij ooit LSD heeft gebruik (hij niet, de onzichtbare interviewer wel: http://thewoostergroup.org/blog/2010/09/28/alan-kleiman-vc-2/ ), roept de eerste voorstelling van The Wooster Group die ik ooit zag op: “L.S.D. (… Just the High Points…)”. In dit stuk bracht LeCompte Arthur Miller’s beroemde toneelstuk “The Crucible”, waarin de heksenvervolging in Salem wordt gebruikt als een allegorie op de communistenjacht van McCarthy in de VS van de jaren vijftig, samen met documentatie over LSD-goeroe Timothy Leary, de beat-generation en de beatniks. “What Is This Dancing”, de vraag waarin de slotscène van het stuk culmineert, heb ik jarenlang gebruikt als maatstaf voor alle mogelijke kunstwerken, films en televisieprogramma’s: als ik onder de indruk was, zei ik “Bijna, bíjna net zo goed als What Is This Dancing…”

“Outtakes from POINT JUDITH (an epilog)” (http://thewoostergroup.org/blog/2010/10/04/outtakes-from-point-judith-an-epilog-summer-1979/ ) is een zwijgend portret, bijna een geschilderde icoon, van Spalding Gray verkleed als non. “Point Judith” heb ik niet gezien. Wel ken ik de filmversie van Gray’s “Swimming to Cambodia”, en een videoregistratie een Wooster Group voorstelling op basis van biografisch materiaal van Gray, “Rumstick Road”.

Ik zou graag eens een retrospectieve tentoonstelling zien van The Wooster Group, waarin royaal gekozen is uit het vele archiefmateriaal, gepresenteerd met behulp van de hedendaagse videotechniek. Sterker nog, ik zou graag zo’n tentoonstelling samenstellen. What Is This Dancing?

Written by sytzesteenstra

16 oktober 2010 at 16:06

Geplaatst in kunst, theater, Wooster Group